top of page

HISTORIE

HET BEGRIP KEMPO

 

Kempo is de Japanse term die men gebruikt om  vechtkunstsystemen aan te duiden die met

China verband hebben.  Vrij vertaald betekent Kempo zoveel als 'weg of wet van de vuist' of

wel 'vuistmethode'. In Japans karakterschrift zijn er twee karakters nodig om de term Kempo

te schrijven. Het eerste karakter betekent “vuist” en het tweede karakter betekent '”methode”

of “weg”.  Een Japanner leest deze twee karakters als “Chuan” (vuist) en “Fa”  (methode of

weg/wet). In Okinawa en in Japan werd het Chinese begrip 'Kempo' in de jaren na 1930 ver-

vangen door 'Karate' om de  herkomst van deze vechtkunst te verhullen.  De  bewegingen in

het Kempo zijn vaak cirkelachtig en er worden veel open handtechnieken en lage standen ge-

bruikt.  Het Kempo heeft tevens een grotere verscheidenheid aan technieken, waarvan een

aantal zijn afgeleid van dieren zoals de tijger, kraanvogel, luipaard en slang , een kenmerk

van de oude Shaolin vecht- en verdedigingskunsten.

De term Kempo verwierf door de allereerste gezaghebbende Engelstalige boekwerken in de

beginjaren ‘60 wereldwijde bekendheid. Het eerste 'martial-arts boekwerk' (boek omtrent

Chinees-Okinawaanse gevechtskunst) dat ooit is verschenen dateert uit 1922.

Het is een Japans boekwerk, geschreven door de Okinawaanse onderwijzer Gichin Funakoshi (1868-1957), de grondlegger van het nu bekende Shotokan-Karate, en het draagt de titel “Ryukyu Kempo Toudijutsu” (Tou verwijst naar het Chinese Tau, welk doelt op “De Weg” in spirituele betekenis en “di” verwijst naar “ti” of “te” hetgeen zoveel als “hand'”betekent). In de periode 1963 tot en met 1970 verschenen er Engelstalige publicaties van o.a. Ed Parker, Masutatsu Oyama, Gogen Yamaguchi, Robert Smith, Donn F. Draeger en Doshin So, waarin de term Kempo werd gebruikt als verwijzing naar Chinese vechtkunsten. Veelal wordt de Japanse term Kempo in het Engels vertaald als “Chinese Boxing”.

 

Robert W. Smith, maakt in zijn boek “Aziatische Vechtkunsten”, geschreven samen met Donn F. Draeger in 1975, een voorzichtige schatting van het aantal Chinese vechtkunststromingen. Hij inventariseert er minimaal 400.

 

 

WAT IS KEMPO?

 

Wanneer en hoe het Chinese Chuan Fa (Quan Fa) of Kempo in Okinawa terecht is gekomen is onbekend. Veel onderzoekers hebben dit proberen te achterhalen. Weinig geschreven materiaal uit die tijd vormt een grote struikelblok. Mede door de bombardementen van de Verenigde Staten op Okinawa tijdens de “Slag om Okinawa” van 1 april tot 22 juni 1945 zorgde ervoor dat vrijwel alles werd vernietigd. Algemeen wordt aangenomen dat de eerste geregistreerde “Karate-gebeurtenis”, of “tode” zoals het toen bekendstond, plaatsvond eind achttiende of begin negentiende eeuw, toen een Chinees genaamd Kusanku ( ook wel Ku Shanku, Koso Kun) zijn Chuan Fa/Kempo-vaardigheden toonde aan een opgetogen publiek op Okinawa. Hij wordt beschreven als een expert in “Kempo” en waarschijnlijk reisde hij naar Okinawa in 1756. Hoewel de beschrijving van Kusanku kort is, wordt dit gezien als het meest betrouwbare schriftelijk bewijs van de Chinese invloed op Okinawa. Algemeen gesproken zegt men dat de introductie van Chuan Fa/Kempo op Okinawa bewerkstelligd werd door Okinawanen die Chinees boksen bestudeerden in China, of door Chinezen, zoals Kusanku, die dit op Okinawa onderwezen. In de jaren na 1930 werd ‘tode’ of “Kempo” veranderd in Karate om de Chinese herkomst te verhullen.

 

In onder andere het Shotokan Karate wordt een kata beoefend met de naam Kanku Dai en Kanku Sho. Deze kata’s verwijzen naar Kusanku. Er bestaan veel versies van deze kata: o.a. Shiho Kusanku (Shito ryu), Yara Kushanku (Matsubayashi ryu), Kusanku sho en dai (Shorin ryu) Kanku (Kyokushinkai) en Kushanku (Wado ryu). Ook in het Tang Soo Do komt deze kata voor alleen onder de naam Kong Sang Koon.

 

De kata Kusanku is ontwikkeld na Kusanku’s dood in 1762 door Kanga Sakukawa (1733-1815) als soort eerbetoon aan Kusanku. Sakukawa trainde 6 jaar onder Kusanku. Sakukawa wordt gezien als de vader van Okinawa Karate en als de voornaamste ontwikkelaar van Karate in de 18e eeuw.

 

Kempo is dus zoals eerder vermeld niet een stijl maar slechts een term om het verband met China aan te geven. Het meeste wat vandaag aan Karate onderricht wordt, in tegenstelling tot wat algemeen aangenomen wordt, is terug te voeren op het Chinees boksen, ofwel het Chuan Fa of Kempo. Echter zijn er wel Karatestijlen die de term Kempo gebruiken om hun stijlrichting aan te geven. Enkele voorbeelden van bekende vechtkunststromingen die de term Kempo gebruiken om hun stijlrichting aan te geven zijn o.a. Shorinji Kempo, Nippon Kempo, Okinawa Kempo, Inyo Ryu Kempo, Tai-Ki Kempo, Ed Parkers Kempo en Ryukyu Toudijutsu Kempo. 

 

 

2.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

TA MO / DARUMA

 

                                Een lange tijd geleden, in een land ver weg, leefde er een jongen die net als de meeste jongens op een                                       moment in hun leven niet lekker in zijn vel zat. De tijd was begin 5e eeuw, en het land was wat wij                                             vandaag Zuid-India zouden noemen. Echter, op dat moment was het gebied bekend als Madras.

                                En de jongen van dit verhaal was niet een gewone jongen.

                                Hij was een prins. Een prins van de Chadili familie.

                                Een trots lid van de Khsatriya krijgersklasse, wat betekent dat hij beter onderwijs kreeg dan de meeste                                       andere jongens van zijn leeftijd. Hij werd geschoold in zowel de literaire als de martiale kunsten.

 

 

                                Het leven van deze jongen was perfect voor de buitenwereld. Maar schijn bedriegt. Hij kon niet altijd alles                                   doen wat hij zou willen. Als prins van de Chadili familie had je echter ook verplichtingen waar je je eigenlijk als jonge jongen liever niet mee bezig wilt houden. Dit was niet het leven dat onze jongen wilde leven. Dus begon hij te werken aan een plan. Een plan hoe hij kon ontsnappen aan deze vierkante levensstijl. En na een lange tijd nadenken wist hij hoe hij zijn leven wilde veranderen. Het plan was vrij eenvoudig. Hij besloot zijn witte gewaad om te ruilen voor een zwarte monnikenmantel. En toen op een dag zijn vader plotseling stierf, zag hij zijn kans. Hij stond zijn familierijkdom en bezittingen af, ging naar de haven en klom simpelweg aan boord van een schip. Een schip dat hem ver weg zou voeren.

 

De reis was een zware dobber, maar na een lange tijd arriveerde het schip eindelijk op een plaats die de jongen kende als Sin Kalan. De bewoners noemden het Panyu. De jongen arriveerde tijdens de Liang dynastie.

Vandaag kennen wij het als de zuidelijke Chinese provincie van Guangzhou.

Hij besloot om hier te blijven.

Zijn raadselachtige persoonlijkheid en geweldige kennis maakte mensen om hem heen nieuwsgierig wie deze buitenlandse monnik nu was.

Maar onze monnik wilde er niets over vertellen. Zijn vroegere leven vond hij niet interessant. Hij vond het interessanter om mensen te vinden die net als hij al het ‘onnodige’ kunnen afstaan. Overal waar hij keek zag hij mensen die waren zoals hij ooit was. ‘Gevangen’. En daar sprak hij hen ook op aan.

Onze monnik werd zo beroemd dat hij op een dag uitgenodigd werd aan het Hof van keizer Wu, de stichter van de Liang dynastie in het zuiden. Voor veel mensen was dit normaal gesproken een grote eer. Maar niet voor onze monnik. Hij had het leven van een royalty al ervaren in India, en het kon hem niets meer schelen. De keizer was erg geïnteresseerd in filosofie en keek dan ook erg uit naar hun ontmoeting.

Het gesprek liep niet zoals de keizer zich had voorgesteld en door bepaalde uitspraken van de monnik voelde de keizer zich beledigd. Het gevolg was dat de monnik het zuidelijke koninkrijk moest verlaten en naar het noorden van China moest doorreizen. Dit was dus ook wat de monnik deed.

Hij reisde over bergen en door bossen. Hij stak zelfs de Yangtze rivier, de langste rivier van Azië over. Ten slotte, na langer gereisd te hebben dan hij had verwacht bereikte hij zijn bestemming:

Het Jonge Woud tempel.

Bij de lokale bevolking bekend als Shao Lin Si.

Gelegen in de noordelijke Chinese koningrijk Wei.

De andere monniken in de tempel verwelkomden hem onmiddellijk als familie. Dit was de plek waar onze monnik de rest van zijn leven zou doorbrengen om verloren zielen te redden door wat nu zijn handelsmerktechniek is geworden:

paradoxen, raadsels en provocatie, als een manier om intellectuele stijfheid te doorbreken. Echter, hij had ook een andere truc: hij dronk thee. Veel thee.

In feite, dwong hij de andere monniken ook om thee te drinken om hun gedachten aan te scherpen tijdens de meditatie. Het 'thee nippen' gecombineerd met zijn zeer speciale manier van het bereiken van verlichting door vreemde verbale spelletjes bleek te werken.

Na een tijdje werd onze monnik heel beroemd. Zijn discipelen groeide in kwantiteit. Alleen ontbrak het zijn discipelen aan uithoudingsvermogen.

Ze waren zwak en werden vaak ziek. Ze werden uitgelachen en belachelijk gemaakt door de lokale bevolking. Onze monnik besloot om zijn collega monniken aan te sterken door hen een set van bewegingen aan te leren die hij heeft ontworpen vanuit zijn inheemse Indiaase vechtkunst “varmakkalai”.

Deze fysieke oefeningen werden later "de 18 handen van Boeddha" genoemd. In het Chinees Shi Pa Lou Han. Ze bevatten ademhalingensoefeningen, rekoefeningen, spierversterkende oefeningen en vechtoefeningen. Iedereen moest ze oefenen.

 

Het oefeningsprogramma ontwikkeld door onze monnik was een succes.

Zijn collega monniken en discipelen veranderden van zwakkelingen naar fitte monniken. Doordat de monnik lange tijd alleen bezig was met anderen te helpen op hun spirituele reis, had hij zichzelf een beetje verwaarloosd. Hij had een ziekte wat bekend staat als de ziekte van Graves. Een ziekte wat een abnormale uitbreiding van de ogen veroorzaakt. In feite, leek hij meer een barbaar dan een monnik nu, met zijn grote baard en breed, uitpuilende ogen!

Het leven in de tempel eiste zijn tol.

Daarom verliet hij het Shao Lin Si tempel en vertrok naar de berg Song. Niet ver weg. Hij wist dat daar een verlaten grot was. Deze grot zou voor 9 jaar zijn nieuwe verblijf zijn. 9 jaar deed hij niets anders dan mediteren.

De legende zegt dat hij hier al die jaren zonder ooit het uiten van een enkel woord mediteerde. Hij gebruikte zijn eigen bijzondere vorm van meditatie. Het was vrij eenvoudig: "Geconfronteerd met een muur."

En dat is het. Niets meer, niets minder.

Zitten, geconfronteerd met een muur en mediteren. Gecombineerd met het drinken van thee en zijn oefeningen, was dat alles wat een man nodig had volgens onze monnik. Deze 9 jaren waren de laatste jaren van onze monnik. Rond het jaar 530 stierf hij in deze grot vlak bij de Luo rivier.

En zijn naam was Bodhidharma.

Ook bekend als Daruma in het Japans of Ta Mo in het Chinees.

 

De oefeningen die hij aanleerde in de Shaolin Tempel, zijn volgens veel onderzoekers, de fundering van het hedendaagse Shaolin Kung Fu en Wushu. En de mogelijke link naar Okinawa Karate is ook duidelijk uit te leggen. (Shorin is de Japanse uitspraak van Shaolin). In feite, als Daruma er niet zou zijn geweest dan zou er misschien geen kempo, kuntao, karate, judo of jiu-jitsu zijn geweest. Het is een feit dat in de Bugei Shoden, een verzameling van korte biografieën van eminente meesters van de verschillende vechtkunsten in het feodale tijdperk in Japan een Zen boeddhistische monnik met de naam “Chingempin” wordt genoemd, die vanuit China naar Japan kwam na de val van de Ming-dynastie, waar hij vechtvaardigheden doceerde samen met Zen-boeddhisme. En hij was niet de enige. Veel andere Chinese monniken reisden later ook naar Japan om zowel de geestelijke als de fysieke boodschap van Daruma door te geven wat het Japanse Budo sterk beinvloedde. Chinese “mystieke Kung-fu pressure points” zijn aanwezig in alle belangrijke Koryu (oude-stijl) Bujutsu scholen van Japan. De samoerai-klasse maakte zelfs Zen hun manier van leven. Daruma en zijn leer van Zen had een grote impact op vele beroemde martiale kunsten en/of kunstenaars. Ook op het hierna besproken Kuntao had het impact.

 

 

KUN TAO

 

Door de eeuwen heen migreerden Chinezen naar vele andere landen, waaronder ook Indonesië. Deze migranten, o.a. handelaars en arbeiders brachten als onderdeel van hun cultuur ook de Chinese vechtkunst mee. Kuntao komt vooral voor in zuidoost Aziatische landen zoals Indonesië, Singapore, Maleisië en de Filipijnen. Kuntao werd ooit beoefend in het geheim en doorgegeven van vader op zoon. Het was dus als ‘buitenstaander’ moeilijk om les te krijgen in Kuntao.

Kuntao is in het Chinese Hokkien dialect het woord dat wordt gebruikt om diverse Chinese gevechtssystemen te beschrijven. Hokkien is de buitenlandse naam voor de Chinese provincie Fujian.

Kun betekent “vuist” en Tao betekent “hoofd“. Een andere veelgebruikte vertaling van Kuntao is “weg van de vuist”.

 

Kuntao is echter niet gelijk aan Kung Fu of Wushu daar het Kuntao vermengd is met locale Pencak Silat (Indonesië) of Silat-stijlen(Singapore, Maleisië, Filipijnen).

Pencak Silat is een verzamelnaam voor de traditionele Indonesische krijgskunsten. In Indonesië zijn meer dan 150 verschillende Pencak Silat stijlen met daaronder weer verschillende substijlen. Het Kuntao bestaat dus door de vele Pencak Silat stijlen ook weer uit vele verschillende stijlen zoals Kuntao Matjan, Kuntao Hokkien Siauw Lim en Kuntao Shan Tung.

Meestal vernoemd naar de provincie van oorsprong van het desbetreffende Chinese vechtsysteem of naar een dier. Het Kuntao Matjan wat de basis vormt voor het Kempo zoals wij dat nu kennen in Nederland is afkomstig van het Indonesische eiland Sumatra uit de regio Medan, waar de Cheng Yuen tempel een grote invloed had op de plaatselijke Chinese vechtkunst(en). 

 

 

CAREL FAULHABER

 

                                        Carel Faulhaber werd op 2 november 1923 in het Indonesische Semarang op het eiland Java                                                     geboren. Daar leerde hij het Kuntao Matjan van een éénogige Chinees. Vaak spijbelde hij van school                                           om les te krijgen van deze Chinese leraar in Kuntao Matjan. Matjan is het Indonesische woord voor                                             “tijger” in de oude spelling. Tegenwoordig schrijft men Macan, de “c” spreekt men uit als “tj”. Het                                               gaat hier dus om een tijgerstijl Kuntao, waarbij niet de bewegingen refereren aan de tijger, maar                                               het spirituele karakter, de agressie, moed en onverschrokkenheid. Ook kreeg hij les van een dukun                                             in een vorm van Pukulan. Pukulan kenmerkt zich door korte, aanvallend en agressieve bewegingen.                                           Een dukun is een Indonesische spiritualist en/of genezer.

                                        Deze mix van Kuntao en Pukulan vormt dus de basis van het Kempo zoals die in Nederland                                                       geïntroduceerd werd. Een Indonesische stijl, met Chinese invloeden en later met een Japanse naam.                                           Faulhaber ging in dienst bij het KNIL (Koninklijk Nederlands Indisch Leger) en leidde als militair een                                           reizend bestaan. In januari 1954 kwam hij samen met zijn Indonesische vrouw en hun vier zonen                                               naar Nederland. Hier zette Faulhaber de familietraditie voort en vanaf hun vierde jaar kregen alle                                               vier zijn zonen les in het Kuntao, met hun vader als leraar. In 1959 gaf hij voor het eerst aan niet-                                             familieleden les in Kuntao Matjan.

 

 

KEMPO IN NEDERLAND

 

Na het uitroepen van de onafhankelijkheid van de Republik Indonesia Serikat (RIS – Verenigde Staten van Indonesië) in 1949 werden de in Indonesië aanwezige Nederlanders en Indische Nederlanders voor de keus gesteld, of naturaliseren tot Indonesiër en blijven of terugkeren naar Nederland. De mogelijkheid tot blijven werd vastgelegd in een collectieve overeenkomst, het zogenaamde 'Warga Negara' contract (Indonesisch burgerschap). Omdat hierin wel exact de plichten van de 'nieuwe Indonesiërs' werden benoemd, maar de rechten van het individu minder duidelijk waren geformuleerd, hebben de meesten gekozen voor 'repatriatie' (terugkeer naar het Vaderland). Zo kwam er aan het begin van de jaren '50 een grote stroom repatrianten vanuit het voormalig Nederlands-Indië naar Nederland op gang. Onder deze thuisvaarders bevonden zich mensen uit alle lagen en sociale klassen van de bevolking, zowel ambtenaren, burgers als actief dienende en voormalige (KNIL-)militairen. Een aantal van deze mensen zoals de heren Faulhaber en Meijers bracht hun kennis en vaardigheden in bepaalde vechtkunsten met zich mee zoals Pencak Silat en Kuntao. In de eerste jaren na hun aankomst in Nederland groeide er onder deze mensen een grote behoefte om hun Indonesische culturele erfgoed en tradities te bewaren en veilig te stellen voor het nageslacht. Zo werden er verenigingen (kumpulan) opgericht die zich richtten op allerlei vormen van kunst en cultuur zoals de Indische kookkunst, het batikken, muziek, zang en dans en ook traditionele vechtkunsten.

 

Carl Faulhaber en Gerard Meijers zijn de Kempoleraren van het eerste uur. Zij zijn zonder twijfel de grondleggers van het hedendaagse Kempo in Nederland.

 

In 1962 ontmoette sergeant 1ste klas Carel Faulhaber voor het eerst korporaal Gerard Meijers. Gerard Meijers was bijzonder geïnteresseerd in de familiestijl van de Faulhabers. Op aandringen van zijn zonen, die de vechtstijl wilden uitdragen naar buiten, haalde Faulhaber Meijers in huis en leerde hem het Kuntao. De vier zonen konden het Kuntao namelijk nog niet uitdragen omdat zij nog minderjarig waren, daarom was Meijers de aangewezen persoon om deze taak te vervullen.

Faulhaber en Meijers legden hun hele ziel en zaligheid in deze missie, maar zij waren zich er volledig van bewust, dat wanneer zij het Kuntao populair wilden maken in Nederland, zij de stijl wel enigszins moesten aanpassen.
Zij voegden aan de stijl kumite vormen toe en wijzigden de naam in Kempo. Kempo had min of meer dezelfde betekenis als Kuntao, namelijk “weg van de vuist”, maar was de Japanse benaming hiervoor. Japans was nu eenmaal de voertaal in de budowereld en Kempo zou de mensen meer aanspreken dan Kuntao.
Tevens werd de naam Shaolin toegevoegd, zodat ook de oorsprong van deze oosterse gevechtskunst in de naam werd weergegeven.

 

In de vroegste periode begonnen als partners ontstond er toch een verschil van inzicht in het beoefenen van een gecombineerde vechtkunst die zij de naam Kempo hadden gegeven. De eerste tak onder leiding van Faulhaber wilde meer de traditionele vorm handhaven waarin duidelijke links te zien zijn met de Indonesische oorsprong. Een stijl die o.a. via leraren als de gebroeders Bax, dhr. Degener en dhr. Ariese is uitgegroeid tot een andere populaire vorm van Kempo en in Nederland bekendheid genoot onder de naam Yin & Yang Kempo. De tweede tak onder leiding van Gerard Meijers ambieerde een vermenging met het Japanse Kyokushinkai Karate. Na de splitsing heeft Gerard Meijers zijn stijl doorontwikkeld welke in de vechtkunstwereld werd geïntroduceerd onder de naam Shaolin Kempo, the fighting art of self-defense.

 

In de jaren '70 Kempo-scholen als paddenstoelen uit de grond en vnl. in het oosten van ons land. Enkele Kempo-leraren richtten in de jaren '70 de eerste Nederlandse Kempo-bond op nl. de SKO (Shaolin Kempo Organisatie). Er werden wedstrijden georganiseerd, tot zelfs Europese kampioenschappen. In 1981 sloten de meeste scholen, die aangesloten waren bij SKO, zich aan bij de Karate do Bond Nederland (KBN). Karate en Kempo in één door de NSF erkende bond. Binnen de KBN behield de

Kempo zijn eigen identiteit (voorwaarde). In dat zelfde jaar ging een groep van 3 kempo-leraren richting China. Ze wilden wel wat meer weten over de achtergronden van het originele Chinese Kempo. Er werden contacten gelegd met Chinese Kempo-leraren, en men besloot een aantal kata's van verschillende Kung Fu stijlen in ons pakket toe te voegen. Om met deze kata's wedstrijden (kata-wedstrijden) te draaien, moest wel het één en ander aangepast worden, zoals tempo en ritme. Hier scoorden wij hoge cijfers mee. Bij de KBN heeft dat zelfs geleid tot goud op verschillende Nationale en Internationale Kampioenschappen (NK en ONK)! Momenteel wordt nog steeds hard gewerkt aan het Kempo.

Dat wil zeggen dat we het Kempo proberen in stand te houden, te bevorderen en te ontwikkelen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

C. Faulhaber's zoon Rob in actie.

bottom of page